published on
‘Er was eens een arm kind, ’t had geen vader en geen moeder, die waren allemaal dood, en er was niemand meer op de wereld. Allemaal dood, en het is weggegaan en heeft gezocht, dag en nacht. En omdat er op aarde niemand meer was, wou het naar de hemel gaan, en de maan keek het zo lief aan; en toen het eindelijk bij de maan kwam, was het een stuk rot hout. En toen is het naar de zon gegaan en toen het bij de zon kwam, was het een verwelkte zonnebloem. En toen het bij de sterren kwam, waren het kleine gouden muggen, die waren opgeprikt zoals de negendoder ze op de sleedoorns prikt. En toen het weer naar de aarde wou, was de aarde een omgevallen pispot. En het was helemaal alleen. En toen is het gaan zitten en heeft gehuild, en daar zit het nog en is helemaal alleen.’
Uit: Georg Büchner, 'Woyzeck', vertaling Erik de Smedt.
'– Es war einmal ein arm Kind und hatt' kein Vater und keine Mutter, war alles tot, und war niemand mehr auf der Welt. Alles tot, und es is hingangen und hat gesucht Tag und Nacht. Und weil auf der Erde niemand mehr war, wollt's in Himmel gehn, und der Mond guckt es so freundlich an; und wie es endlich zum Mond kam, war's ein Stück faul Holz. Und da is es zur Sonn gangen, und wie es zur Sonn kam, war's ein verwelkt Sonneblum. Und wie's zu den Sternen kam, waren's kleine goldne Mücken, die waren angesteckt, wie der Neuntöter sie auf die Schlehen steckt. Und wie's wieder auf die Erde wollt, war die Erde ein umgestürzter Hafen. Und es war ganz allein. Und da hat sich's hingesetzt und geweint, und da sitzt es noch und is ganz allein.'
___
‘Kom ’s hier, klein grut!’ zegt de grootmoeder in Georg Büchners toneelstuk 'Woyzeck' (1836) en ze vertelt de kinderen een antisprookje. Zonder happy end en zonder happy beginning.
Een uiting van Büchners levens- en wereldvisie: niet het goede of het schone, maar het ware.
- Genre
- antisprookje